Een slow science manifest voor nieuwe praktijken in het hoger onderwijs na corona

français | English

Aan alle rectoren, algemeen directeurs, financieringsinstellingen en de bevoegde overheden

De coronapandemie, en de maatregelen die genomen worden om die pandemie te stoppen, hebben een sterke impact op onze levens. Ook het Belgische hoger onderwijs wordt zwaar getroffen, al was dat misschien niet altijd zichtbaar doordat het hoger onderwijs haar activiteiten heeft voortgezet. De impact van de coronacrisis was evenwel voelbaar op de campussen van universiteiten en hogescholen, en dat zal ook in de nabije toekomst zo blijven. De schijnbare ‘business-as-usual’, online en via telewerken, verbergt de onzichtbare crisis die zich momenteel voltrekt in het hoger onderwijs. Alle onderzoekslabo’s, uitgezonderd degene die werken aan COVID-19, moesten hun activiteiten stopzetten en veldwerk werd onmogelijk. Ook bibliotheken en archieven, die een centrale rol spelen in onderzoek en onderwijs, werden gesloten. Los van onze positie als studenten, technisch en ondersteunend personeel, docenten, of onderzoekers, hebben velen van ons het moeilijk. Van financiële onzekerheid tot een toegenomen werkdruk, onzekere huisvesting, onverwachte zorg voor kinderen en familieleden, geestelijke gezondheidsproblemen, ziekte, afzondering van familie en vrienden, of het afscheid van geliefden: we worden allemaal getroffen door (een combinatie) van die problemen. Hun impact is disproportioneel groter voor jonge onderzoekers met kortetermijncontracten en voor de meest kwetsbare studenten en werknemers.

Onze hogere onderwijsinstellingen zijn niet blind gebleven voor de effecten van de COVID-19 pandemie op het leven van personeel en studenten. Ze hebben berichten van dankbaarheid en steun uitgestuurd voor ieders toewijding, weerbaarheid en vlotte aanpassing aan de situatie. Tegelijk  hebben alle universiteiten ervoor gekozen om hun activiteiten toch te laten doorgaan, en zo maximaal mogelijk te blijven functioneren door massaal over te schakelen op telewerk en zelfstudie. Daardoor werden personeel en studenten als het ware gedwongen weerbaar en flexibel te zijn. We waarderen dat universiteiten in hun discours steeds meer nadruk leggen op zelfzorg en mentale gezondheid, ook dat sommige universiteiten suggereren om ‘mild’ en ‘toegeeflijk’ te zijn, en ‘niet-essentiële taken’ uit te stellen. Toch merken we op dat dit extra druk legt op individuele personeelsleden, onderzoekers en studenten wanneer maatregelen om die ‘mildheid’ te ondersteunen, achterwege blijven. Dit leidt niet alleen tot ad-hoc beslissingen, maar miskent ook de verschillen in machtspositie van waaruit we studeren en werken.

Al van voor corona werd academia gekenmerkt door heel wat intersectionele ongelijkheden (betaald versus on(der)betaald of zelfs uitbesteed werk, full-time versus part-time, racisme, zorgtaken of niet, vaste versus tijdelijke contracten, recht op internationale mobiliteit of niet, etc.). De huidige pandemie versterkt die structurele ongelijkheden verbonden aan gender, achtergrond, klasse, handicap, heteronormatieve en koloniale structuren, en betekent een stap terug voor gelijkheid. Bovendien leidt crisismanagement soms tot top-down beslissingen die elk democratisch beslissingsproces over de toekomst van het Belgische hoger onderwijs op korte en lange termijn ondermijnen.

Bij deze open brief voegen we een overzicht van de effecten van de coronapandemie op verschillende groepen binnen de universiteit, en de specifieke noden daaraan verbonden. We vragen overheden, universiteiten en financieringsinstellingen om deze bezorgdheden aan te pakken en actie te ondernemen om zo de druk op de korte en lange termijn weg te nemen. Deze noden kunnen als volgt worden samengevat:

  1. Op korte termijn hebben we bijkomende financiële middelen nodig. Nu onze overheden en de Europese Commissie financieringsprogramma’s opzetten om de economie te redden, mag het hoger onderwijs niet vergeten worden. Verlenging van kortetermijncontracten, vooral voor de minder geprivilegieerden onder ons, moeten onmiddellijk voorzien worden. Financiële ondersteuning, zoals vrijstelling van huur, moet mogelijk gemaakt worden voor kwetsbare studenten die hun inkomen verloren. Bijkomende middelen moeten vrijgemaakt worden om de toegenomen werkdruk in de sector op te vangen, zeker omdat die werkdruk ook voordien al erg hoog was. Op langere termijn moeten we de werkomstandigheden van al het personeel in onze universiteiten verbeteren, en de competitieve allocatiemodellen waarop de toekenning van academische middelen gebaseerd is, heruitvinden.
  2. We moeten evaluatiecriteria voor onderzoek en onderwijs veranderen. Op korte termijn moeten doctoraatsscholen, financieringsinstellingen en universiteiten rekening houden met de uitzonderlijke omstandigheden waarin we nu werken en studeren. Ze moeten deadlines uitstellen en de verstoring door de pandemie expliciet erkennen in evaluatieprocessen. Op langere termijn moeten evaluatie-, promotie- en wervingsprocedures meer ruimte bieden en waarde hechten aan de tijd die nodig is voor reproductieve en zorgarbeid.
  3. Mentale gezondheid en werkdruk: op korte termijn moeten universiteiten de zorg voor ieders mentale gezondheid opnemen, en zowel voor studenten als personeel de verwachtingen en interne deadlines aanpassen. Op lange termijn moeten overheden en universiteiten de ernstige mentale gezondheidsproblemen in de academische wereld serieus nemen, en actie ondernemen om de oorzaken ervan aan te pakken (structurele werkdruk, meer ondersteuning, minder competitie en prestatiedruk, etc.)
  4. Overheden, universiteiten en financieringsinstellingen moeten snel een debat opstarten om hun acties te coördineren en structurele collectieve maatregelen te implementeren om de gevolgen van deze crisis op te vangen. Die dialoog zou ook binnen elke universiteit moeten plaatsvinden, waarbij alle democratische platformen en representaties betrokken worden om top-down beslissingen te vermijden. Dit moet ervoor zorgen dat alle personeelsleden en studenten voldoende en actief ondersteund worden door hun instituten en dat relevante informatie op een centrale plek toegankelijk is. Ook op de lange termijn en na de coronacrisis kan dergelijke coördinatie heel wat voordelen opleveren.

Een crisis zoals de pandemie die we nu meemaken stelt ons niet alleen voor heel wat uitdagingen, maar biedt ook kansen. In plaats van lukraak beslissingen te nemen, hebben we nu een kans om een breed debat te voeren over wat hoger onderwijs is, wat we vinden dat het zou moeten zijn, en hoe we dat doel kunnen bereiken. Hoe zou een universiteit eruit zien die onderwijs en onderzoek als essentiële publieke diensten beschouwt? Hoe kunnen we ons een hogere onderwijsinstelling voorstellen waar reproductieve arbeid en zorgtaken niet alleen gecombineerd kunnen worden met academisch werk, maar ook gewaardeerd worden? Hoe kunnen we structurele ongelijkheden verminderen, in de maatschappij en op de universiteitscampus? We moeten collectief betere toekomstbeelden bedenken en ijveren voor de universiteit die we willen: een universiteit die zich inzet voor het onderwijs van studenten, zich schaart achter kwaliteitsvol onderzoek, waardige arbeidsomstandigheden nastreeft, een voedingsbodem vormt voor een florerende campusgemeenschap, en democratisch overleg ter harte neemt.

Hieronder kan je het volledige manifest vinden waarin in detail het effect van de coronapandemie op verschillende categorieën mensen binnen het hoger onderwijs wordt uitgelicht.

Je kan onze eisen kracht bijzetten door deze petitie te ondertekenen.

 

Effecten van de coronapandemie op verschillende groepen in het hoger onderwijs

In dit manifest geven we een overzicht van de verschillende problemen waar mensen in het hoger onderwijs voor staan ten gevolge van de coronamaatregelen. Hoewel veel van de problemen die hier worden opgelijst dringend om oplossingen vragen en zo snel mogelijk moeten worden aangepakt, zijn onze doelstellingen vooral gericht op de lange termijn. Corona heeft bestaande ongelijkheden en problemen uitvergroot, en heeft ook nieuwe kwetsbaarheden gecreëerd. Elke poging om de huidige crisis aan te pakken zou dan ook moeten starten door te erkennen dat wat voor corona al fout ging onze levens toen al ernstig raakte, en dat we moeten werken aan sociale rechtvaardigheid en een andere universiteit.

In wat volgt bespreken we het effect van de coronapandemie op verschillende groepen in het hoger onderwijs. Het is belangrijk om te beseffen dat deze groepen elkaar niet uitsluiten. Zo kunnen mensen zowel in de groep van doctoraatsonderzoekers vallen, als in die van mensen met psychologische problemen, én die van ouder. Intersectionaliteit betekent, onder andere, dat we ook aandacht moeten hebben voor de gecombineerde effecten of interactie tussen categorieën. Dat betekent ook dat er geen ‘one-size-fits-all’ oplossingen zijn. Zorgverlof kan bijvoorbeeld een oplossing zijn voor iemand die technisch werkloos is, maar het is niet noodzakelijk een oplossing voor iemand met een tijdelijk academisch contract, als dat contract niet wordt verlengd met de periode van het zorgverlof. Anders betekent het gewoon dat na het zorgverlof hetzelfde werk simpelweg in een kortere periode moet worden afgewerkt.

a. Schoonmaakpersoneel en personeel van de studentenrestaurants

Dit deel is geschreven op basis van de situatie aan de Universiteit Gent. Ook al zijn sommige problemen en ondernomen acties specifiek voor de institutionele context van de Universiteit Gent, hebben het personeel aan de VUB, KULeuven en ULB hebben gelijkaardige problemen gemeld. Daarom moeten deze kwesties beschouwd worden als kwesties die relevant zijn voor het Belgisch hoger onderwijs in het algemeen.

Universiteiten zijn niet enkel plaatsen waar kennis wordt geproduceerd door onderzoekers en overgebracht naar studenten. Om al dat onderzoek en onderwijs mogelijk te maken, hebben we propere auditoria en kantoren, goed en gezond eten om onze magen te vullen, en betaalbare kinderopvang nodig. Zulk zorg-/reproductief werk is een van de noodzakelijke voorwaarden om al het andere academische werk mogelijk te maken.

Schoonmakers, medewerkers van de kinderopvang, cafetaria’s en studentenrestaurants aan universiteiten bevinden zich in sterk variërende werkomstandigheden. De gemeenschappelijke deler is echter dat het meestal vrouwen en/of mensen van kleur of met een migratieachtergrond zijn, en dat hun werk vaak slecht betaald en precair is. De coronacrisis heeft hun kwetsbare positie en werkomstandigheden alleen maar verergerd.

Aan de Universiteit Gent zijn de medewerkers in de cafetaria’s en studentenrestaurants, evenals sommige medewerkers van de kinderopvang, wel universiteitspersoneel, maar geen statutair personeel. Dat wil zeggen dat ze op minder bescherming kunnen rekenen in geval van (langdurige) ziekte, en minder pensioenvoordelen krijgen. Sommigen van hen verdienen nog steeds minder dan het minimumloon van 14 euro per uur, wat hen dwingt om hun werk aan de universiteit te combineren met andere (weekend)jobs. Tijdens de coronacrisis, waren de UGent cafetaria- en restaurantmedewerkers vrijgesteld van dienst, maar ze hadden wel recht op hun volledige salaris.

Het schoonmaakpersoneel aan de Universiteit Gent is geen UGent-personeel, maar is uitbesteed aan ISS, een multinationaal dienstenbedrijf. Tijdens de voorbereidingen van de UGent-vrouwenstaking werd het duidelijk dat hun werkomstandigheden vaak niet goed zijn. Er zijn klachten over hoge werkdruk omwille van onderbezetting en constant toenemende werklast, fysiek belastend werk, gebrek aan waardering door het management van ISS, precaire contracten en moeilijke vakantieplanning (tijdens het verlof aan UGent worden de schoonmakers op economische werkloosheid geplaatst). In geval van problemen wijzen de universiteit en het management van ISS vaak naar elkaar wat betreft de verantwoordelijkheid voor de werkomstandigheden van de schoonmakers, een vaak voorkomend probleem bij onderaannemingscontracten. Tijdens de coronacrisis werden de UGent-schoonmakers op tijdelijke werkloosheid geplaatst, wat een salarisverlies van 25% tot gevolg had, een aanzienlijk verlies voor werknemers in de laagste salariscategorieën.

Bij de terugkeer van sommige UGent-medewerkers (zoals labo-onderzoekers) naar hun kantoren en labo’s, en vooral sinds de start van de examens, werd er een beroep gedaan op de schoonmakers om de naleving van de extra hygiëne- en ontsmettingsmaatregelen te verzekeren. Zij voorzien examinatoren en ondersteunend personeel van de nodige mondmaskers, ontsmettingsmiddel en handschoenen, en moeten alle examenlokalen meerdere keren per dag poetsen, tussen elke sessie, in een beperkte tijdspanne. Er wordt dus verwacht van schoonmaakpersoneel dat ze andere taken dan normaal uitvoeren, soms op andere locaties dan hun gewoonlijke werkplaats, en met andere producten werken, waarvoor ze extra training moesten krijgen. Deze veranderingen in hun jobs zullen mogelijk leiden tot een verdere toename in werkdruk en stellen hen bloot aan hogere risico’s.

Hoewel zorg- en schoonmaakmedewerkers ‘essentieel’ zijn in het stoppen van de verspreiding van het virus en het afzwakken van de pandemie, zijn hun materiële werkomstandigheden nog te vaak precair. In een Londens ziekenhuis hebben ISS-schoonmakers eind maart een staking gehouden nadat het ISS-management hun salarissen inhield ondanks het feit dat ze aan de frontlinie werkten. Ook aan de Universiteit Gent hebben schoonmakers, cafetaria- en kinderopvangmedewerkers gestaakt op 9 maart, als deel van de UGent-vrouwenstaking, om betere werkomstandigheden te vragen: 1) 14 euro per uur voor al het UGent-personeel, 2) insourcen van schoonmakers, 3) statutarising van cafetaria-, restaurant- en kinderopvangmedewerkers. Tot nu toe hebben de UGent-vrouwenstaking en ACOD UGent de statutarising van de studentenrestaurantmedewerkers en sommige kinderopvangmedewerkers verkregen. Dit zou het geval moeten zijn voor al het niet-statutaire en uitbestede personeel aan alle Belgische universiteiten.

b.    Studenten

De afgelopen weken heeft een grote groep studenten de universiteiten en de overheid gewezen op een gebrek aan aandacht voor hun specifieke situatie, de toegenomen werkdruk en hun mentale gezondheid (zie bijvoorbeeld deze petitie). Dat werd ook bevestigd door een onderzoek gevoerd onder 2700 studenten aan de ULB.

Zorgen over COVID-19, familie en vrienden, evenals een gebrek aan sociaal contact, en dit ook nog eens gecombineerd met stress over hun studie, verhindert veel studenten om zich ten volle op het studeren te kunnen concentreren. Bovendien zijn door de sluiting van bibliotheken, studentenhuizen en andere faciliteiten de studieomstandigheden voor een grote groep studenten weinig gunstig. Sommige studenten nemen in deze periode ook extra zorgtaken op zich, bijvoorbeeld om voor jongere broers en zussen of kinderen te zorgen. Uit de ULB-enquête blijkt dat meer dan 9 op de 10 studenten sinds het begin van de lockdown minder tijd heeft om te studeren. Velen missen ook een geschikte plek om te studeren omdat ze vaak leefruimtes met anderen moeten delen. Bovendien heeft niet elke student een eigen laptop of (stabiele) internetverbinding thuis. Uit de ULB-studie blijkt dat minstens 700 studenten (van de 2700 studenten) geen toegang hebben tot een computer, de helft van de respondenten moet een laptop delen en 20% heeft een slechte internetverbinding.

De overgang naar digitaal en afstandsonderwijs wordt vaak als vanzelfsprekend voorgesteld. Voor veel studenten is de impact op het concentratie- en leervermogen echter onmiskenbaar. Digitaal en afstandsonderwijs zijn niet voor elke student een even geschikt alternatief. Uit de ULB-studie blijkt dat meer dan twee derde van de studenten moeite heeft met het volgen van afstandsonderwijs, en meer dan 80% van de respondenten geeft aan dat hun leervermogen is verminderd (vooral bij studenten in het eerste jaar van de bachelor). Bovendien kan digitaal onderwijs in sommige gevallen ernstige vragen rond privacy doen rijzen: het wordt vaak ervaren als een inbreuk op de persoonlijke ruimte van de student. Die grens wordt nog duidelijker overschreden in gevallen waarin programma’s worden gebruikt om studenten te monitoren tijdens evaluaties of examens, wat een bewakingscultuur bevordert in plaats van een cultuur gebaseerd op wederzijds vertrouwen.

De (gedeeltelijke) vervanging van fysieke lessen door individuele of groepsopdrachten (soms last-minute aangekondigd) en zelfstudie heeft over het algemeen de werkdruk vergroot. Meer dan de helft van de respondenten van de ULB-enquête meldt een verhoogde werklast. Voor cursussen zonder vervangende taken of colleges met een focus op zelfstudie, melden studenten dat degelijk studiemateriaal ontbreekt en dat de hulp van docenten onvoldoende is. Ook de studenten die dit academiejaar aan een bachelor- of masterscriptie werken, werden ernstig getroffen door de lockdownmaatregelen (bijv. voor datacollectie), en dat terwijl ze aangeven dat de kwaliteit van de begeleiding ook vaak verminderde (wat misschien niet zo verrassend is in een tijd waarin begeleiders overladen werden met andere onderwijstaken). Ook studenten die dit semester stage zouden lopen, werden getroffen. Sommige stages werden geannuleerd, andere stages werden voor onbepaalde tijd uitgesteld of zelfs vervangen door minder relevante werkervaring (sommige studenten geneeskunde worden bijvoorbeeld ingezet als goedkope arbeidskracht voor de meer ondankbare, doch nog steeds risicovolle taken op covid-afdelingen). De grote onduidelijkheid over hoe het hoger onderwijs de komende tijd vorm zal krijgen, lijkt bovendien ook veel toekomstige studenten af te schrikken. De kans is reëel dat deze onzekerheid een bijkomende drempel zal vormen voor sommige scholieren, zeker voor degenen voor wie voortstuderen al geen evidentie was.

De universiteiten en de regering hebben op de hulpkreet van de studenten gereageerd door hun moeilijkheden te erkennen. Universiteiten hebben gereageerd (voor zover dit voordien nog niet het geval was) door “milde” evaluaties voor te stellen of examenresultaten in het licht van de voorgaande jaren mogelijk te herzien; wat dit in de praktijk zal betekenen, moet echter voor alle betrokken partijen nog duidelijk worden. De Vlaamse minister van Onderwijs heeft ook gewezen op de mogelijkheid voor individuele studenten om corona  in te roepen als overmacht en zo geen studiepunten te verliezen. Als het werkelijk zo is dat studenten in nood daartoe worden aangemoedigd, moeten de procedures dienovereenkomstig worden vereenvoudigd en moet het individuele karakter van dergelijke procedures een meer collectieve vorm krijgen. Bovendien moeten studenten persoonlijk worden geïnformeerd over hun rechten op een dergelijk beroep en de modaliteiten daarvan. Een alternatief hiervoor is dat, in overleg met de studenten, het (Vlaamse) systeem van leerkrediet voor het huidige academiejaar herzien zou kunnen worden.

Ten slotte verwijzen we nog naar de belangrijke groep  studenten die in precaire omstandigheden leeft. Dit kan gaan over de materiële omstandigheden waarin een student leeft of noodgedwongen de lockdown moet doorbrengen, waardoor niet altijd goed kan worden gestudeerd. Het kan ook betrekking hebben op de sociale omstandigheden waarin een student leeft; zo heeft de opgetekende toename van huiselijk geweld en alcoholmisbruik in de bredere maatschappij ongetwijfeld ook gevolgen voor de studentenpopulatie. De lockdown heeft ook grote financiële gevolgen: terwijl 45% van de respondenten van de ULB-enquête een studentenjob had voor de lockdown, verloor 90% van hen die baan. De gevolgen zijn dramatisch voor degenen die afhankelijk zijn van dat inkomen om te overleven, zichzelf (en mogelijk de mensen voor wie ze zorgen) te onderhouden en om de huur te betalen. Tot op zekere hoogte komen sommige universiteiten bepaalde categorieën studenten tegemoet: er zijn sociale fondsen opgezet, de huurprijzen zijn verlaagd, voedseldistributie wordt georganiseerd – het blijft echter opnieuw de vraag in hoeverre deze initiatieven toegankelijk en doeltreffend zijn voor alle getroffen studenten.

c.  Internationale studenten en personeel

Voor veel internationale studenten en personeel voelde de lockdown als een vervreemdende ervaring. Voor velen onder hen is een belangrijke motivatie om te studeren en/of te werken in het buitenland het verkennen van een nieuwe omgeving en het ervaren en stimuleren van culturele uitwisseling. De huidige sociale afstandsmaatregelen verhinderen dat. De plotse invoer van de lockdown zorgde ervoor dat velen gedwongen werden om snel de beslissing te nemen om al dan niet België te verlaten en terug ‘huiswaarts’ te reizen waar men veelal een breder sociaal netwerk en/of eventuele zorgtaken heeft. Een dergelijke keuze zorgt er uiteraard voor dat sociale interactie met collega’s wordt bemoeilijkt (bijvoorbeeld door tijdsverschil), terwijl anderen misschien bezorgd zijn om vrienden en familie die achterbleven in België. Wie in België bleef, kan gelijkaardige bezorgdheden ervaren omwille van familie en vrienden die in het buitenland verblijven. De reisrestricties zorgen er bovendien voor dat het perspectief op terugzien van geliefden op korte termijn erg onzeker blijft. De toegenomen stress en mentale gezondheidsproblemen die deze situaties met zich meebrengen worden uitvergroot wanneer men geen sociaal netwerk heeft om op terug te vallen. Veel internationale studenten en personeelsleden hebben de voorbije weken gevoelens van eenzaamheid, vervreemding en stress gerapporteerd.

De lockdown creëert bovendien financiële zorgen voor veel internationale studenten en personeelsleden. Niet iedereen die technisch werkloos is, heeft recht op een werkloosheidsuitkering. Dit is met name het geval voor niet-EU burgers, maar ook voor studenten die afhankelijk zijn van studentenjobs. Voor hen staat de lockdownperiode vooral gelijk aan een periode van inkomensverlies, waardoor ze zich in precaire situaties bevinden. Hetzelfde geldt voor internationale studenten die op hun familie rekenen voor financiële ondersteuning. Er is een grote kans dat voornamelijk mensen in de meest precaire situaties zullen uitvallen in het hoger onderwijs (zowel onderzoekers, lesgevers als studenten) op de korte of lange termijn. We vragen overheden en universiteiten daarom om diegenen die zich in precaire financiële situaties bevinden dringend te helpen. Dit kan bijvoorbeeld door een solidariteitsfonds (op korte termijn) en meer structurele financiële ondersteuning op lange termijn op te zetten.

Voor velen is taal ook een belangrijke bijkomende barrière. Het gaat hier niet enkel om de taal die wordt gebruikt voor updates over coronamaatregelen, maar ook om de toegang tot ondersteuning van overheden, universiteiten of financieringsinstellingen. De meeste administratieve procedures zijn sterk vertraagd of zelfs stopgezet. Dit betekent dat vele administratieve en bureaucratische bekommernissen de kop opsteken, onder andere met betrekking tot inschrijvingsprocedures, toelatingsbrieven, visa applicaties, en/of verblijfsvergunningen of -vernieuwingen (bijvoorbeeld door vertraging van contractverlengingen of de sluiting van gemeentelijke diensten).

d. Personeel werkend op tijdelijke contracten

In het hoger onderwijs werkt het merendeel van de werknemers op tijdelijke contracten. Zelfs pre-corona zorgde het gebrek aan (langetermijn)jobzekerheid al voor financiële en andere bezorgdheden. De huidige pandemie vergroot deze bezorgdheden uit op velerlei wijze. Technisch, administratief en ondersteunend personeel zijn bezorgd omwille van niet verlengde contracten door besparingen of omwille van de sociale afstandsmaatregelen die hun job momenteel onmogelijk maken. Voor velen onder het academisch personeel steken gelijkaardige bezorgdheden de kop op. De specificiteit van academisch werk zorgt er immers voor dat werk dat niet kan afgerond worden tijdens de duur van het contract moeilijke situaties creëert op de lange termijn. Wie zich nu moet heroriënteren naar lesgeven, geen veldwerk, labo- en archiefwerk meer kan uitvoeren, …, of wie niet de mogelijkheid heeft om naar behoren te werken omwille van zorgtaken of (fysieke en mentale) gezondheidsproblemen, kan onmogelijk dezelfde hoeveelheid werk verrichten als pre-corona. Dat heeft als gevolg dat veel academici nu onbetaald werk moeten verrichten nadat hun contract ten einde is (hetgeen niet alleen onwenselijk maar ook niet mogelijk is voor velen), of ervoor kiezen om slechts een deel van het werk uit te voeren, wat op de langere termijn naar grote waarschijnlijkheid (academische en andere) carrières in het gedrang brengt. Velen die werkzaam zijn op tijdelijke contracten hebben de voorbije weken en maanden gevoelens van stress en mentale gezondheidsproblemen gerapporteerd, terwijl meer mensen zich ook in financieel precaire situaties bevinden.

Sommige universiteiten, hogescholen en financieringsinstellingen nemen (beperkte) maatregelen, zoals het uitstellen van deadlines waarin werkingsmiddelen kunnen gebruikt worden, of door te beloven dat de uitzonderlijke omstandigheden waarin academische staf werkzaam is in rekenschap te brengen. Niettemin is de informatie (te) vaak gefragmenteerd en onduidelijk. Een mogelijkheid om studenten en personeel op korte termijn te helpen is het oprichten van een FAQ website die toegewijd is aan het verzamelen van alle informatie in verband met bureaucratische procedures. Op die manier kunnen ook de verschillende opties die verschillende mensen hebben – afhankelijk van hun specifieke situatie en noden – worden verduidelijkt. Dergelijk gecentraliseerd informatieplatform kan ook handig zijn voor internationale studenten en personeelsleden die omwille van taalbarrières niet altijd hun weg vinden naar correcte en duidelijke informatie.

Het louter verstrekken van informatie is echter niet voldoende. Wij vragen dat universiteiten en financieringsinstellingen bijkomende maatregelen nemen die focussen op een grotere flexibiliteit op vlak van evaluatiecriteria (bijvoorbeeld voor projecten, doctoraten, tenure tracks, aanwervingscommissies en andere). Bovendien vragen wij flexibiliteit op vlak van omgang met beschikbare budgetten (zoals het toelaten om werkingsbudgetten te besteden aan loon). Overheden, universiteiten en financieringsinstellingen moeten ook bijkomende financiële steun leveren voor academici en ondersteunend personeel, om zodoende de toegenomen werklast te verlichten en om personeel dat zich in kwetsbare situaties bevindt te helpen (door middel van nood- of solidariteitsfondsen). Voor technisch personeel met zorgverantwoordelijkheden kan het zogenoemde coronaverlof een oplossing zijn (indien voldoende verloond!). Voor academici met zorgtaken is coronaverlof alleen geen oplossing zolang er geen verlenging van het tijdelijke contract wordt voorzien voor de duur van de arbeidsonderbreking.

e. Technisch personeel

De impact van corona op technisch personeel varieert sterk. Voor degenen die betrokken zijn bij digitaal leren, studentenondersteuning, ICT-infrastructuur, enz., zijn het bijzonder moeilijke tijden, de sterk toegenomen werklast en -druk leidt tot stress. Veel universiteiten rapporteren dat technisch personeel uitvalt als gevolg van de plotse toename in werklast in combinatie met de bijna dagelijks veranderende werkcondities. Het te verrichten werk is erg complex en vermoeiend. Denk bijvoorbeeld aan de haast onmogelijke taak om examens te organiseren in de huidige omstandigheden. De meesten waren gedwongen om dit werk van thuis uit te verrichten. Nochtans betekent telewerk ook dat velen thuis niet beschikken over de nodige uitrusting om te werken. Bovendien is steun van collega’s of oversten vanop afstand minder vanzelfsprekend of zelfs volledig afwezig. Het ontbreken van sociale interactie leidt tot gevoelens van eenzaamheid, vervreemding en stress. Vooral voor diegenen die in moeilijke woonomstandigheden leven (waar bijvoorbeeld geen of onvoldoende stille of private ruimtes voorhanden zijn), is dit een extra moeilijke periode. Voor wie zorgtaken heeft, blijkt de combinatie van de sterk toegenomen werklast met zorg onmogelijk. Zelfs voor wie in aanmerking komt voor het zogeheten coronazorgverlof, zijn de financiële voordelen niet altijd hoog genoeg, wat ervoor zorgt dat werknemers gedwongen worden te kiezen tussen financiële zorgen of moeilijke woon- en werkomstandigheden.

Voor zij die niet (fulltime) kunnen telewerken , zijn er mogelijk bijkomende zorgen in termen van gezondheid en veiligheid. Hoewel universiteiten veiligheidsmaatregelen hebben genomen, is veel technisch personeel bezorgd om de gezondheid en veiligheid wanneer op de  campus werken verplicht is en fysieke afstand en/of face-to-facecontact niet kan vermeden worden. Dit geldt met name voor zij die tot risicogroepen behoren of naasten hebben die tot de risicogroepen behoren.

Voor ander technisch personeel was blijven doorwerken geen optie, aangezien faciliteiten gesloten waren of de kerntaken van hun job verboden waren omwille van coronamaatregelen (zoals technisch personeel voor niet-dringend onderzoek, personeel van universiteitsbibliotheken en andere). Dit heeft tot gevolg dat zij financiële gevolgen ondervinden door technische werkloosheid of doordat zij hun contracten niet verlengd zien (indien men op tijdelijke contracten werkzaam is).

f.  Mentale gezondheid

De huidige crisis en de gevolgen ervan  dwingen ons ook te kijken naar de mentale gezondheid van de verschillende groepen en categorieën die in dit document aan bod komen.

Mentale  gezondheid is al langer een pijnpunt gebleken in de academische wereld, ook vóór de COVID-19-crisis. Uit onderzoek van ECOOM uit 2013 en 2018 is onder meer gebleken dat 30% van de doctoraatsonderzoekers in Vlaanderen het risico loopt op klinische depressie. Deze resultaten werden bevestigd door ander onderzoek in het buitenland. Hoewel er geen vergelijkbaar grootschalig onderzoek is voor andere categorieën van academisch personeel, wordt herhaaldelijk aangegeven dat mentale gezondheid een probleem vormt in een werkcultuur die hypercompetitief is en gekenmerkt wordt door een hoge werkdruk. We zijn bezorgd dat de huidige crisis die bestaande mentale problemen verergert, mede door de veranderde omstandigheden waarin we leven, werken en studeren. Uit de recente ULB-corona-enquête onder studenten blijkt inderdaad dat 55% van de respondenten in een toestand van psychisch onwelbevinden verkeert. De gevolgen zijn talrijk: angst, vermoeidheid, depressie, zelfs zelfmoordgedachten, enz. Bovendien is het in de huidige situatie moeilijker geworden om toegang te krijgen tot allerlei diensten, waaronder medische en geestelijke gezondheidszorg.

Daarnaast is het belangrijk om de sociale (mentale) impact van de crisis te relateren aan de materiële omstandigheden (van woonplaats over internetverbinding tot werkmateriaal) die de afgelopen maanden hebben teweeggebracht. Ook moet worden nagedacht over de onderliggende aannames van een algemene omschakeling naar telewerk en de voortzetting van academisch werk in het hoger onderwijs, ongeacht de pandemie.

Hoewel de COVID-19-crisis bijna alle academische en niet-academische staf en studenten ertoe heeft gedwongen thuis te werken en te studeren, is dit niet voor alle betrokkenen even vanzelfsprekend. Afhankelijk van de onzekerheid van iemands positie (studenten, promovendi, werknemers met tijdelijke of uitbestede contracten, onderzoekers met beperkte beurzen, alleenstaanden in zorgfuncties, enz.), worden woonruimten al dan niet 24/7 gedeeld. Slaapkamers veranderen in kantoren, gedeelde kamers (zoals bijvoorbeeld woonkamers) in co-working ruimtes, waarin preteaching of andere schoolactiviteiten vaak ook nog eens worden gecombineerd met werken, slapen, zorgen, studeren, eten, enz. Al die activiteiten vinden plaats in dezelfde ruimtetijd, wat leidt tot een gebrek aan routine en differentiatie in het dagelijkse leven. In de meeste gevallen, zelfs voor de meer bevoorrechten, zijn dit geen ideale omstandigheden voor het uitvoeren van de meeste soorten arbeid die worden verwacht van academisch en technisch personeel of studenten (of het nu gaat om administratie, allerlei soorten onderwijs- of onderzoeksactiviteiten).

Er moet ook rekening mee gehouden worden dat de geometrie van een groot aantal academische werkzaamheden van personeelsleden een andere vorm heeft gekregen. Mensen met lesopdrachten en -contracten zijn nu overbelast en hun werkpercentage komt niet meer overeen met de daadwerkelijke hoeveelheid werk die ze verrichten. Mensen die voorheen evenveel tijd aan onderwijs en onderzoek besteedden, besteden nu een groter deel van hun tijd aan onderwijs, terwijl er op de lange termijn nog steeds van hen verwacht wordt dat ze de eerder overeengekomen onderzoekstermijnen en -objectieven halen. Onderzoekers van wie laboratoria gesloten zijn, van wie veldwerk is uitgesteld of geannuleerd of wier archiefmateriaal niet kan worden verzameld, worden ook geconfronteerd met bijkomende onzekerheden. De nieuwe vormen van lesgeven en begeleiden hebben ook een grote, veeleisende impact op studenten (te hoge en constante werkdruk, overprikkeling, onzekerheid over de toekomst, ad-hoc benaderingen van verschillende docenten, etc.). Dit zijn slechts enkele voorbeelden.

Daarbovenop mag de spanning door het groeiende sociale isolement voor veel mensen niet worden genegeerd. Zowel het isolement ten opzichte van collega’s (gaande van informele ondersteuning en sociale interactie over goede begeleiding, tot interactie met collega’s en peers, thuis of tijdens internationale bijeenkomsten) als het isolement van geliefden eisen een tol.

We eisen daarom dat rekening wordt gehouden met de (mogelijke) effecten op de mentale gezondheid die ontstaan door verhoogde druk, aanhoudende verwachtingen, isolement en de toenemende onzekerheid en precariteit die door de pandemie worden veroorzaakt. Het is bovendien erg waarschijnlijk dat dit de meest kwetsbaren zwaarder zal treffen. Dat vereist niet alleen hulpverlening, maar ook dat bijkomende maatregelen getroffen worden om de druk op de zwaarst belaste groepen te verlichten.

g. Veld- en laboratoriumwerk, bibliotheek- en archiefonderzoek

De COVID-19 pandemie beïnvloedt verschillende soorten onderzoek op diverse manieren. Als gevolg van de overheidsmaatregelen moesten sommige laboratoria hun werk stopzetten en/of hun activiteiten aanzienlijk verminderen, waardoor het onderzoek werd vertraagd. In het ergste geval werd de mogelijkheid om het laboratoriumwerk voort te zetten zelfs voor onbepaalde tijd stopgezet.

Ook onderzoek op basis van veldwerk wordt zwaar getroffen. Door de opgelegde sociale afstandsmaatregelen en de beperkingen van het vrije verkeer en sluiten van grenzen gaat het uitvoeren van veldwerk vaak erg moeilijk.

Wat de toegankelijkheid van veldwerk betreft, is veldwerk dat moet worden verricht in afgelegen landen en regio’s, of bij groepen die het meest door de pandemie worden getroffen, het minst evident. Het is belangrijk om op te merken dat dit evenzeer kan gelden voor veldwerk binnen de Europese Unie (bvb doordat sommige landen hun grenzen niet openstellen voor alle nationaliteiten) of zelfs binnen België (bijvoorbeeld bij participatieve observatie bij ouderen). Als gevolg van de pandemie kunnen veel onderzoekers hun gegevens niet verzamelen op de manier die in eerste instantie was gepland of binnen de oorspronkelijk overeengekomen termijn. Het is niet duidelijk wanneer deze onderzoekers hun veldwerk kunnen hervatten.

Voor sommige onderzoekers kan, afhankelijk van hun discipline en onderwerp, veldwerk of dataverzameling (deels) worden vervangen door digitale alternatieven. Veel etnografen, of onderzoekers die bijvoorbeeld interviews afnemen, worden momenteel aangemoedigd om na te denken over manieren om hun veldwerk online uit te voeren. Maar ook voor het soort veldwerk waarvoor dit in principe mogelijk is, is het belangrijk om er niet van uit te gaan dat etnografen veldwerk op een fysieke plek zomaar kunnen vervangen door een virtueel alternatief. Hoewel digitale etnografie een bestaande en waardevolle benadering is, vereist het een specifiek onderzoeksopzet en specifieke methoden, maar het beïnvloedt ook het soort resultaten dat men verkrijgt, en daardoor ook het soort kennis dat men produceert. Daarom kunnen de meeste onderzoeksprojecten die in eerste instantie niet ontworpen waren om online te worden uitgevoerd, niet zomaar worden omgezet in digitale projecten. Bovendien is het ook niet altijd praktisch mogelijk om onderzoek uit te voeren zoals in eerste instantie ontworpen met behulp van online tools, omdat internettoegang mogelijk niet beschikbaar is, bijvoorbeeld voor plattelandsgebieden in het Globale Zuiden.

De impact van de COVID-19-pandemie op laboratorium- en veldwerk heeft ook een impact op onderzoek waarin aan materiaalverzameling in bibliotheken, archieven en/of vergelijkbare locaties wordt gedaan. In België zijn bibliotheken en archieven gesloten sinds de overheidsmaatregelen midden maart werden opgelegd, waardoor grote delen van het onderzoeksmateriaal niet beschikbaar waren en de voortgang van het onderzoek werd belemmerd. Hetzelfde geldt voor de meeste bibliotheken en archieven in het buitenland. Zelfs als Belgische en/of buitenlandse bibliotheken en archieven binnenkort zullen heropenen of beperkte diensten zullen aanbieden, zullen met name die onderzoekers die afhankelijk zijn van buitenlandse bibliotheken, archieven en andere documentatiebewaarplaatsen, nog steeds moeilijkheden hebben of zelfs geen toegang hebben tot essentiële gegevens en primaire bronnen voor hun onderzoek, en dit voor een veel langere periode (afhankelijk van de locatie).

De impact op deze verschillende soorten onderzoek mag niet worden verwaarloosd. Voor sommige onderzoekers belemmerde de pandemie de geplande loop van het onderzoek (en/of blijft het deze voor onbepaalde tijd belemmeren). Zelfs waar in sommige gevallen onderzoek op korte termijn kan worden aangepast en/of herontworpen en de oorspronkelijke verwachtingen konden aangepast worden, mag men niet vergeten dat dergelijke veranderingen (in de meeste gevallen is dit een verschuiving naar digitale alternatieven) ook een invloed hebben op het soort kennis dat geproduceerd wordt; digitale alternatieven en methoden, bijvoorbeeld in de sociale wetenschappen, vervangen zelden volledig kwalitatieve empirische onderzoeksmethoden. Op de korte en lange termijn stelt dit urgente vragen over welke vormen onderzoek daadwerkelijk kan aannemen, en wat duurzame oplossingen kunnen zijn om het hoofd te bieden aan de beperkingen die plotseling worden opgelegd als gevolg van de pandemie. Met al deze facetten moet rekening worden gehouden bij toekomstige evaluaties, sollicitaties en andere procedures.

h.  Vrouwen

Hoewel we hier willen wijzen op bestaande vormen van genderongelijkheid aan universiteiten en daarbuiten, willen we geen binaire visie op gender suggereren. De term ‘vrouwen’ omvat diegenen die zich identificeren als, gesocialiseerd werden als, en/of gepercipieerd worden als vrouw.

Gemiddeld genomen nemen vrouwen thuis meer zorgtaken en huishoudelijke taken op zich. Ook het extra werk dat de lockdown met zich meebrengt (bijvoorbeeld de zorg voor en het onderwijs aan kinderen) wordt vaker door vrouwen gedaan, waardoor vrouwen minder tijd overhouden voor onderzoek, onderwijs, studie, etc.  Vrouwen zijn oververtegenwoordigd in precaire en/of tijdelijke banen, zoals bij schoonmaakpersoneel (vooral vrouwen van kleur en/of met een migratieachtergrond) en in niet-permanente academische functies. Vrouwen hebben over het algemeen ook meer onderwijstaken, die door de de huidige verschuiving naar online en/of afstandsonderwijs vaak zwaarder worden getroffen dan onderzoekstaken.

Bovendien nemen vrouwen in academische functies meer dienstverlenende en zorgtaken op zich (en worden ook geacht dat te doen), zoals het inwilligen van individuele verzoeken van studenten. Vrouwen ontvangen bovendien ook meer klachten over hun werk. Nu het contact met studenten digitaal verloopt, lesgeven in veel gevallen is vervangen door individuele opdrachten en begeleiding, en universiteiten vrijwilligers vragen om te helpen bij de organisatie van examens op de campus, kan de ongelijke balans in de tijd die wordt besteed aan onderwijs en dienstverlening bijgevolg nog groter worden dan die al was. Bovendien kunnen algemene oproepen tot flexibiliteit en ‘mildheid’ bij evaluaties, zonder dat die gepaard gaan met specifieke richtlijnen, leiden tot genderverschillen in de aanpak door en verwachtingen over het onderwijzend personeel.

Genderongelijkheden worden nu al zichtbaar voor mensen in onderzoeksfuncties. Uit een studie is gebleken dat vrouwen sinds het begin van de pandemie minder artikelen in academische tijdschriften hebben ingediend dan mannen. Mannen daarentegen dienen meer artikelen in. Aangezien publicaties een belangrijk aanwervings- en evaluatiecriterium zijn, kan dit een ernstige impact hebben op de academische loopbaan van vrouwen als er geen rekening wordt gehouden met het gegenderde karakter van het werk.

Het crisismanagement houdt immers geen rekening met deze realiteiten aangezien vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in het universitair personeel (rectoren, managers, directeuren, enz.). Het is te verwachten dat als men deze realiteit blijft negeren, de huidige crisis de bestaande impliciete vooringenomenheid ten opzichte van vrouwen alleen maar zal verergeren.

i. Mensen met een migratieachtergrond en/of mensen van kleur

Op verschillende vlakken zijn mensen met een migratieachtergrond zwaar getroffen door de coronapandemie, en de lockdown in het bijzonder. Lagere en middelbare scholen hebben aangegeven dat een groot deel van de kinderen die ze niet konden bereiken tijdens de lockdown kinderen met een migratieachtergrond zijn. Het is aannemelijk dat de lockdown leerproblemen zal vergroten, waardoor kinderen met een migratieachtergrond achterop zullen raken in hun schoolloopbaan, wat vaak nog moeilijk  omkeerbaar is. Op lange termijn kan dit een sterke impact hebben op de instroom van eerstejaarsstudenten met een migratieachtergrond in het hoger onderwijs, die al laag is.

Hoewel dit nog niet onderzocht is, is het erg waarschijnlijk dat universiteiten en hogescholen ook moeilijkheden ondervinden om studenten met een migratieachtergrond te bereiken. Dat is verontrustend, omdat velen van hen al achterstand moeten inhalen aan het begin van hun hogere studies en te kampen hebben met allerlei vormen van – bewuste en onbewuste – discriminatie. Op die manier is het mogelijk dat de overstap naar online onderwijs, zeker als die op lange termijn voortgezet wordt, bestaande ongelijkheden zal versterken en nieuwe drempels zal creëren voor studenten met een migratieachtergrond.

In lijn met ongelijkheden op de bredere arbeidsmarkt, zijn de armoedecijfers bij mensen met een migratieachtergrond onevenredig hoog. Ook aan universiteiten zijn mensen met een migratieachtergrond, en vooral vrouwen van kleur, oververtegenwoordigd in de categorieën met de laagst betaalde jobs, zoals poetspersoneel, personeel in de restaurants en andere onzekere jobs. Sommigen van het personeel verdienen zelfs minder dan het minimuminkomen van 14 euro per uur en hebben nu mogelijk te kampen met (bijkomende) moeilijkheden om de maandelijkse huur te betalen of de eindjes aan elkaar te knopen omwille van technische werkloosheid.

Daarnaast, en gelinkt met een precaire financiële situatie, wonen mensen met een migratieachtergrond onevenredig vaak in precaire omstandigheden (huisvesting van lage kwaliteit, slechte of geen internetverbinding, geen technische uitrusting zoals computers of laptops, etc.). Dergelijke omstandigheden maken het vaak extreem moeilijk om telewerk, indien van toepassing, te combineren met pre-teaching van kinderen of andere zorgtaken.

Hoewel universiteiten en hogescholen verklaren dat ze etnische, raciale en religieuze diversiteit en/of studenten en personeel met een migratieachtergrond waarderen, zijn mensen in machtsposities (academische posities, (bestuurs)raadsleden, management…) en mensen met vaste contracten desalniettemin overwegend wit.

Aangezien de focus van dit deel voornamelijk lag op mensen met een migratieachtergrond, gaat het niet dieper in op alle vormen van onderdrukking en discriminatie aan onze hogeronderwijsinstellingen die te maken hebben met etniciteit, huidskleur, religie, migratieachtergrond en/of andere vlakken waarop mensen geracialiseerd of als anders beschouwd worden.  Ongeacht de specifieke focus in dit deel willen we ook expliciet vermelden dat mechanismen van discriminatie en onderdrukking verschillende vormen aannemen voor verschillende mensen in verschillende situaties. Bovendien kruisen deze verschillende vormen van onderdrukking elkaar vaak. Deze (reeds bestaande) mechanismen van onderdrukking en discriminatie zijn in sommige gevallen ook uitvergroot door de huidige crisis en moeten aangepakt worden. COVID-19 heeft bijvoorbeeld wereldwijd racisme aangewakkerd, vooral maar niet uitsluitend naar mensen met een Aziatische achtergrond. We verwachten van overheden en universiteiten dat ze stappen ondernemen om racisme te voorkomen en om actief alle andere vormen van  ongelijkheid op basis van achtergrond onder studenten en personeel in het hoger onderwijs weg te werken.

j. Mensen met kinderen thuis en met zorgtaken in het algemeen

De coronacrisis heeft eens te meer de moeilijkheden van het combineren van (voltijds) werk met zorgtaken duidelijk gemaakt, of het nu gaat om het zorgen voor kinderen die thuis zijn of zorgen voor vrienden en familieleden die (bijkomende) zorg nodig hebben.  De manier waarop de academische wereld nu georganiseerd is, waaronder de manier waarop universiteiten omgegaan zijn met mensen met zorgtaken tijdens de lockdown, negeert ofwel de intensiteit en het belang van de reproductieve arbeid die haar personeel uitvoert of gaat uit van de illusie dat de combinatie van reproductieve arbeid en professionele arbeid mogelijk zijn binnen dezelfde ruimtetijd.

Zelfs voor de pandemie en de daaropvolgende lockdown was het al erg moeilijk en soms onmogelijk om zorgtaken op te nemen voor zij die moeten voldoen aan vereisten rond internationale mobiliteit (wat inhoudt dat men familie en hun sociaal netwerk moet achterlaten), publiceren en lesgeven (door een gebrek aan ononderbroken tijd om te denken en werken). Ook financiële beperkingen speelden eerder al een rol voor sommige werknemers, doordat men een te groot aantal uren in onderbetaalde jobs werkt of omwille van verschillende periodes met een beperkt of geen inkomen tussen tijdelijke contracten door. De huidige lockdown heeft deze bekommernissen doen toenemen, doordat die leidt tot financiële onzekerheid (op korte termijn voor wie zonder of met een verminderd inkomen moet rondkomen, op lange termijn omdat kansen op toekomstige tewerkstelling beperkt zullen zijn, ook lang na de pandemie). Ook stress en mentale problemen ten gevolge van  de (zware) combinatie van zorg, huishoudelijk werk, pre-teaching, etc. zijn hierdoor toegenomen. De lockdown heeft dan ook de situatie van mensen die zorg en professionele arbeid combineren in dergelijke mate verergerd dat, als zij geen compensatie ontvangen, de groep mensen die onevenredig veel zorgtaken opnemen, op lange termijn nog verder zullen verdwijnen uit onze universiteiten. Deze ongelijkheden hebben een gender-, raciale, klasse-, validistische, heteronormatieve en koloniale dimensie; het is belangrijk om daar nu rekening mee te houden. Daarom is er (1) nood aan zorgverlof: dit verlof moet financieel hoog genoeg zijn zodat zorgverleners geen bijkomende financiële bekommernissen hebben die hen zouden kunnen dwingen om officieel te blijven werken (voor zij die nog steeds tewerkgesteld zijn); (2) nood om tijdelijke contracten te verlengen met de duur van het zorgverlof, en meer algemeen de lockdownperiode, en om cv’s te beoordelen in verhouding tot de tijd die men effectief gewerkt heeft; (3) nood voor universiteiten, financieringsinstellingen en overheden om te erkennen dat het combineren van zorgtaken met (academisch en ander) werk onmogelijk is – er is een duidelijke engagement nodig om rekening te houden met het belang van zorgarbeid voor de samenleving in het algemeen en voor de academische wereld meer specifiek.

k. Personeel en studenten betrokken bij online onderwijs

De pandemie heeft aanzienlijke gevolgen voor degenen die betrokken zijn bij online onderwijs: lesgevers, studenten, maar evengoed ondersteunend personeel, technisch personeel, etc. Sinds de opgelegde en snelle omschakeling naar online onderwijs, werd iedereen die daarbij betrokken is op een onevenredige manier geconfronteerd met extra werk.

Lesgevers moesten hun programma en cursusmateriaal van de ene op de andere dag aanpassen aan de situatie, vaak zonder structurele steun, waarbij de veranderingen in vorm en inhoud de verantwoordelijkheid bleven van individuele lesgevers. Hoewel de onderwijsinstellingen inderdaad geprobeerd hebben om onderwijspersoneel bij te staan met algemene tips en hulpmiddelen via sharepoints of gecentraliseerde websites, was het voor de meesten een veeleisend proces van trial and error om voor hun studenten een pedagogische benadering op maat te voorzien. Zelfs ervaren lesgevers beschikten voor de pandemie niet per se over de nodige technische kennis om op een vanzelfsprekende manier over te schakelen naar online onderwijs. Tegelijkertijd werd het ondersteunend personeel (vaak maar enkele mensen voor een hele universiteit) dat gemobiliseerd werd om de overstap naar online onderwijs te helpen faciliteren, overbevraagd.

Iedereen die betrokken is bij online onderwijs (zowel lesgevers als studenten) geeft aan dat deze manier van lesgeven en leren veel belastender is. De werklast stijgt voor beide groepen, terwijl de resultaten die bereikt worden soms amper dezelfde zijn. De aandachtsspanne lijkt online korter te zijn en niet alle studenten kunnen bereikt worden of beschikken over de nodige technische kennis en materiaal om verder deel te nemen aan het onderwijs. Het zijn de meest kwetsbaren en zij in de meest precaire situaties die zich wellicht het meest in de steek gelaten voelen. Het gebrek aan echte menselijke interactie vormt bovendien een belemmering voor het leerproces, dat in de meeste gevallen niet enkel bestaat uit intellectuele arbeid, maar ook inherent bestaat uit zorgarbeid. Daarnaast moet ook rekening gehouden worden met het feit dat niet alle soorten leerinhouden even gemakkelijk online aangebracht en opgenomen kunnen worden. Sommige (meer praktische of zware) leerstof heeft meer contact of begeleiding nodig en doet de werklast dus nog toenemen voor degenen die bereid zijn om – in hun ogen – degelijk onderwijs te verschaffen. Daarnaast mag er ook niet genegeerd worden dat het soort kennis dat we voortbrengen en overbrengen online andere vormen en modaliteiten aanneemt; digitale alternatieven zijn geen volledige vervanging voor hun tegenhangers in de echte wereld. De groep ‘Désexcellents’ aan de ULB heeft daarom een manifest gelanceerd waarin ze oproepen om de voortzetting van het online onderwijs volgend academiejaar te weigeren (http://encourspasenligne.be/).

Hoewel onderwijs en de voortzetting daarvan de voornaamste drijfveer en doel van het hoger onderwijs lijken te zijn tijdens deze pandemie, is er over het algemeen een gebrek aan waardering voor onderwijstaken aan onze universiteiten. Onderwijs wordt al lang niet op dezelfde manier gewaardeerd als onderzoek. Daardoor lopen mensen die overspoeld worden door (bijkomende) onderwijstaken tijdens deze periode ook een hogere kans om daar later voor op te draaien, omdat ze geen tijd hadden om aan onderzoek te werken (doctoraat, publicaties…). Veel onderzoeksbeurzen laten onderzoekers ook niet toe om tijd te besteden aan onderwijstaken, en als dat wel het geval is, is dat slechts voor een beperkt deel van hun tijd. Een zekere herverdeling van arbeid om de impact van de crisis te verlichten voor zij die overbelast zijn met onderwijsverantwoordelijkheden, was echter welkom geweest. Het zijn inderdaad degenen die enkel betrokken zijn bij onderwijs (vaak tijdelijke contracten, gedeeltelijke tewerkstelling) en die hun werkdruk zagen verdubbelen of verdriedubbelen de laatste maanden, die de onzichtbare slachtoffers van deze crisis zullen blijven, aangezien onderwijs zogezegd hun enige taak is en de impact van de pandemie op hun werk achteraf moeilijk op te meten zal zijn. En dan spreken we nog niet over degenen die een sterk toegenomen onderwijstaak combineren met zorg of ander reproductief werk.

Deze crisis legt alleen maar bloot dat onderwijs een essentieel onderdeel van de academische wereld vormt, en dat onderwijservaring en -personeel zo behandeld moeten worden. Ze legt bloot dat er een grote noodzaak is aan bijkomende ondersteuning voor degenen met onderwijstaken (wat extra geld vereist). Het zou ook mogelijk gemaakt moeten worden voor mensen die voornamelijk onderzoek doen om te helpen met onderwijs zonder daarvan de gevolgen te dragen op langere termijn (financieringsinstellingen en universiteiten moeten hiervoor maatregelen nemen).

Conclusie

De verschillende subsecties in dit document hebben aangetoond dat studenten en medewerkers in het hoger onderwijs te maken krijgen met een grote verscheidenheid aan problemen door corona. De huidige crisis onthult systeemzwaktes die vóór corona al sterk aanwezig waren, maar die deze problemen op een ongekende manier hebben uitvergroot. We stellen dan ook een reeks maatregelen en acties voor die op korte termijn soelaas kunnen bieden, terwijl we tegelijkertijd willen werken aan een alternatieve toekomst voor de (Belgische) academische wereld. We nodigen universiteiten en hogescholen, overheden, financieringsinstellingen, vakbonden, studentenorganisaties en alle andere mensen en organisaties die zich met het hoger onderwijs bezighouden uit en moedigen hen aan om met ons mee te denken over hoe we kunnen werken aan een andere universiteit, op basis van onderstaande uitgangspunten.

De coronapandemie heeft aangetoond dat reproductieve arbeid en zorgarbeid – vaak over het hoofd gezien, gebagatelliseerd of als vanzelfsprekend beschouwd – een hoeksteen vormen van ons dagelijks leven en onze samenleving. De academische wereld zou eindelijk alle reproductieve en zorgarbeid in de samenleving en op haar eigen campussen moeten gaan waarderen. Dit impliceert dat de manier waarop het hogere onderwijs is gestructureerd en georganiseerd het moet mogelijk maken om degenen die dit essentiële werk doen te ondersteunen. De perceptie van de ‘altijd aan’-academie, die de reproductieve arbeid en zorgarbeid die nodig zijn om ‘productief’ te zijn als vanzelfsprekend beschouwt, moet veranderen. De werkomstandigheden waarin alle productieve en reproductieve arbeid plaatsvinden moeten humaner worden, en daarvoor moeten zorgarbeid en sociale reproductieve arbeid in de eerste plaats erkend worden als legitieme vormen van arbeid; onze collega’s van het schoonmaakpersoneel, de kinderopvang en het personeel van de studentenrestaurants hebben betere werkomstandigheden nodig (loon boven het minimumloon, vaste contracten, insourcing van al het personeel dat op onze universiteitscampussen werkt, …) in plaats van als wegwerparbeid te worden behandeld; zorgverlof mag niet leiden tot financiële en andere repercussies. De academische wereld moet evolueren naar een opvatting van arbeid (voor alle werkenden en studerenden) dat verenigbaar is met en waardering heeft voor zorgwerk. Bijgevolg moeten de evaluatie- en financieringscriteria, de aanwervingspraktijken, de werkomstandigheden en andere procedures die essentieel zijn voor de opbouw van een loopbaan daaraan worden aangepast (bv. deeltijds werken toestaan, tijdelijke contracten met de duur van het zorgverlof verlengen, …).

Het bovenstaande vereist ook dat rekening wordt gehouden met de materiële omstandigheden waarin we werken en studeren. De pandemie heeft weliswaar iedereen getroffen, maar de meest kwetsbaren werden het zwaarst getroffen – ook binnen het hoger onderwijs. In plaats van actief vraagtekens te zetten bij vormen van sociale ongelijkheid en onrechtvaardigheid die in de samenleving aanwezig zijn, reproduceert academia deze ongelijkheid nog te vaak blindelings binnen haar structuren; enerzijds door verschillen niet te herkennen en/of erkennen, anderzijds door soorten werk te hiërarchiseren en niet actief op dezelfde manier alle categorieën mensen binnen de universiteit te waarderen. We moeten beginnen met bestaande ongelijkheden  (die in stand gehouden worden door heersende ideeën over gender en sociale klasse, racisme, validisme, heteronormativiteit en kolonialisme) te erkennen en ons bewust te zijn van de schade die niet-gedifferentieerde benaderingen van arbeid, onderwijs, evaluatie, enz. kunnen aanrichten.

Nu alle universiteiten zich inzetten voor de voortzetting van het onderwijs, heeft de pandemie ook de centrale rol van het onderwijs in onze universiteiten blootgelegd. De academische wereld moet het onderwijs en iedereen die daarbij betrokken is dringend (her)waarderen. Er is behoefte om de werkdruk (en nutteloze administratie en outputmetingen) te verminderen en meer ondersteuning te bieden voor onderwijs, coaching en mentale zorg. Anders lopen we het risico dat degenen die nu (extra) tijd aan onderwijs besteden op de lange termijn uit de universiteiten verdwijnen door een gebrek aan publicaties en andere onderzoeksgerelateerde output, of dat het onderwijspersoneel door de onhaalbare werklast uitvalt.

Waardering van het onderwijs vereist ook de erkenning dat onderwijs meer is dan louter het doorgeven van informatie. We moeten niet de illusie koesteren dat de huidige verschuiving naar online of afstandsonderwijs daadwerkelijk fysiek onderwijzen en leren, kan vervangen, niet voor docenten en niet voor studenten. Bovendien dwingt de huidige pandemie ons ook tot soorten onderzoek te voeren en onderwijs aan te bieden die online en vanuit ‘thuis’ mogelijk worden geacht. Zelfs als sommige soorten onderzoek en onderwijs digitale benaderingen mogelijk maken, kunnen deze op geen enkele manier onze rijke pedagogieën, epistemologieën en methodologieën vervangen die sociale en face-to-face interactie, zorgwerk en fysieke toegang tot specifieke veldsites, laboratoria, archieven en bibliotheken vereisen. De huidige pandemie heeft dan ook een ernstige impact op het soort kennis dat we produceren en doorgeven.

Het erkennen van verschil en ongelijkheid en het waarderen van onderwijs, reproductieve arbeid en zorgarbeid en onderzoek betekent ook het mogelijk maken van alternatieve manieren om een academische carrière op te bouwen, in plaats van vormen van maatschappelijke precariteit verder te institutionaliseren in een uiterst competitieve werkomgeving waar publicatie- en citatiemetingen voorop staan en waar strategische beslissingen de bovenhand zouden kunnen krijgen op kwaliteit en ethiek. Bovendien maakt dit soort conceptualisering van academisch werk en carrières maar al te vaak de vele andere soorten academisch en niet-academisch werk die onze universiteiten draaiende houden, onzichtbaar. Het spreekt voor zich dat rekening houden met deze verschillende kwesties eveneens betekent dat de oorzaken van mentale gezondheidsproblemen (moeten) worden aangepakt.