Doctoraatsbeleid doorgelicht

door Freek Van Deynze

De voorbije jaren had ik het geluk en, bij momenten, het ongeluk om dieper te graven in het Vlaamse doctoraatsbeleid zoals het zich de afgelopen dertig jaar ontwikkeld heeft. Het was een proces met momenten van inzicht en actie, maar evenzeer van vallen en opstaan. Vergeten waar men nu juist mee bezig was om dan later de draad opnieuw weer op te pikken en er toch een coherent, verdedigbaar geheel van te proberen maken. De ambiguïteit of het nu gaat over mijn eigen ervaringen of het ontwikkelde doctoraatsbeleid is opzettelijk. De vlieger gaat voor beiden op.

De afgelopen dertig jaar heeft de Vlaamse overheid sterk geïnvesteerd in de productie van doctoraatshouders. Deze investeringen hebben duidelijk hun effect niet gemist. Jaar na jaar behalen steeds meer mensen een doctoraatsdiploma. Door de klemtoon op het kwantitatieve aspect stijgt in Vlaanderen al drie decennia het aantal afgeleverde doctoraatsdiploma’s. Voor sommigen is de numerieke groei nog niet voldoende. Zij vergelijken Vlaanderen graag met Europese koplopers zoals Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en enkele Scandinavische landen. Daarbij gaan zij echter soms voorbij aan de lokale context, en verliezen uit het oog dat de historisch gegroeide betekenis en waarde van een doctoraat verschilt van land tot land.

Bovendien is de laatste tien jaar deze groei voornamelijk te wijten aan het grote aantal internationale doctorandi[1]. De Vlaamse instroom stagneert. Dit hoeft niet noodzakelijk een probleem te zijn, maar biedt een kans tot reflectie, consolidatie en versteviging van kwalitatieve en inhoudelijke aspecten.

Op deze vlakken is immers nog heel wat verbetering mogelijk. Pijnpunten zijn de aansluiting met zowel de academische als niet-academische arbeidsmarkt, het statuut van bursalen, gebrekkige begeleiding, de kwaliteit van het onderzoek en onderwaardering van andere vaardigheden. Helemaal nieuw zijn deze problemen niet. Meermaals werden bepaalde aspecten ervan aan de kaak gesteld in de media, en ondernamen de overheden en universiteiten pogingen om deze zaken aan te kaarten. Toch is er nog werk aan de winkel. De volgende aanbevelingen zijn gebaseerd op een historische analyse van het beleid, de eigen werkomgeving en gesprekken met vele andere doctorandi, promotoren en beleidsmakers in een veelvoud aan instanties.

Overheid, bezint eert ge begint! En als dat niet meer lukt, nadat ge begint.

De overheid dient na te denken over de finaliteit die het wil bereiken met de investeringen in het doctoraatsbeleid. Daarbij moet verder gegaan worden dan het louter nastreven van een numerieke ouput en ook enkele inhoudelijke aspecten expliciet onder de loep genomen worden. We dienen ons niet blind te staren op het voorbeeld van de koplopers, maar zouden verder moeten  nagaan waar in eigen land de vraag naar doctoraatsgediplomeerden ligt, en in welke sectoren zij een meerwaarde kunnen leveren

Discussies over de meerwaarde van het doctoraat worden doorgaans gereduceerd tot een vergelijking tussen doctors en mastergediplomeerden. In tegenstelling tot die laatsten zouden deze vlotter aan een job geraken en meer verdienen. Dit zegt echter niks over de meerwaarde van het doctoraat vanuit het oog van de maatschappij die deze financiert, maar louter over de persoonlijke meerwaarde van het behalen van een doctoraat binnen die maatschappij. Het lijkt plausibel om ervan uit te gaan dat geschoolde onderzoekers een meerwaarde kunnen betekenen binnen allerlei sectoren, maar paradoxaal genoeg is dit net een kwestie waar bitter weinig onderzoek over bestaat. Over welke sectoren gaat het? Hoe vertaalt deze meerwaarde zich in verschillende sectoren, en is het doctoraat zoals het nu wordt opgevat wel degelijk beste manier om mensen voor te bereiden op het leveren van deze maatschappelijke bijdrage? Is de manier waarop we heden ten dage investeren in doctoraten wel degelijk de beste manier zijn om bepaalde maatschappelijke en economische doelen te verwezenlijken die wij ermee in verband brengen?

Overheid, zorg voor een duidelijk en eerlijk statuut voor doctorandi.

Wettelijk gezien zitten doctoraten tussen een studenten- en werknemersstatuut in. Dit administratief compromis à la belge brengt heel wat onduidelijkheid en nadelen met zich mee.

Het huidig statuut is voornamelijk gebaseerd op een aantal fiscale rondzendbrieven en juridische precedenten die hierrond ontstaan zijn. Het is minder duidelijk wat nu juist de rechten van doctorandi zijn, en bovendien is het niet vanzelfsprekend om deze af te dwingen.

De weinige duidelijke regels die gepaard gaan met het statuut van bursaal worden op regelmatige basis met de voeten getreden. Doctorandi vervullen meer taken ter ondersteuning van de universitaire gang van zaken dan strikt toegelaten. Dit is ook nodig, want anders heeft de universiteit het lastig om haar onderwijs en onderzoekstaken naar behoren te vervullen. Zij vervullen dus een takenpakket en functie binnen de universiteit die vergelijkbaar is met dat van een werknemer. Toch kan de universiteit, noch de promotor, strikt gezien hiërarchische controle uitoefenen. De huidige situatie is er dus een die uitgaat van goodwill van zowel de promotor als de doctorandus. Het is echter naïef om te denken dat dit om een symmetrische machtsrelatie gaat.

Doordat doctorandi tussen student en werknemer invallen is het ook niet duidelijk wie hen als groep kan vertegenwoordigen. In de praktijk blijken zij niet vertegenwoordigd te worden door studentenorganisaties als de Vlaamse Vereniging van Studenten. Vertegenwoordigers van de AAP-WP geleding binnen universitaire beleidsorganen denken voornamelijk vanuit een universitaire en facultaire logica en komen slechts moeizaam tot een overkoepelend beeld. Het zijn voornamelijk de vakorganisaties die het voortouw hebben genomen en het recht hebben geclaimd om doctorandi te vertegenwoordigen en hen te informeren over hun rechten. De meeste kennis en expertise rond het bursaalstatuut en de problemen die ermee gepaard gaan is bij hen te situeren. Zij dienen dus noodzakelijkerwijze betrokken worden bij een mogelijke herziening van het statuut.

De Vlaamse regering en volksvertegenwoordigers dienen de regie te nemen en het Dehousse-statuut, een federale erfenis van de jaren negentig, aan te passen. De toekenning van een werknemersstatuut aan doctorandi zou een goede vooruitgang betekenen en komaf maken met een aantal van de bestaande problemen. Tevens is het ook een erkenning aan de buitenwereld dat een doctoraat moet erkend worden als onderzoeks- en werkervaring en dat er hier sprake is van early career researchers of junior onderzoekers. Het argument dat doctoreren louter een opleiding is dient van de tafel geveegd te worden.

Overheden, weet dat meten niet alleen weten, maar ook vergeten is

Het aantal afgeleverde doctoraatsdiploma’s is een van de indicatoren in zowat alle financiële verdeelsleutels die Vlaanderen rijk is. Kwantitatieve indicatoren hebben zeker hun nut, maar hun aandeel binnen de financiering van de universiteiten is echter te groot geworden. Dit leidt al snel tot goal displacement, oftewel middel-doel omkering. Scoren op de indicator wordt dan het doel, eerder dan het proberen goed doen op wat die indicator zou moeten indiceren.

Het beleid kan hierdoor contradictorisch zijn. De overheid wil bijvoorbeeld dat doctorandi beter inzetbaar worden gemaakt op de arbeidsmarkt, en zet hun hoop hiervoor in op de zogenaamde doctoraatsopleidingen. Tegelijk incentivized ze de productie van doctoraten en publicaties voor de universiteiten. Voor universiteiten en promoteren loont het dus amper om tijd en geld te investeren in cursussen en opleidingen die deze directe doelen niet dienen. In deze context is het bewonderenswaardig dat de overheid gekozen heeft om het OJO-fonds (Omkadering Jonge Onderzoekers) in het leven te roepen, waarbij bij voorbaat vast ligt waar het geld in geïnvesteerd kan worden. De overheid zal dergelijke ingrepen moeten blijven toepassen waar nodig, in plaats van vast te houden aan principes van autonomie en aangestuurde competitie tussen de universiteiten. Het beleid aan de universiteiten is te belangrijk om alleen over te laten aan universiteiten en professoren.

Ook is er soms sprake van bizarre circulaire redeneringen. Zo worden doctoraatsdiploma’s opgenomen in innovatie-indicatoren. Hierdoor gaat men investeren in doctoraatsdiploma’s. Vervolgens kloppen we ons op de borst omdat Vlaanderen gestegen is op de innovatie-indicator. Maar is er werkelijk sprake van toegenomen innovatie?

Universiteiten, zorg voor een degelijke begeleiding. Ook voor de begeleiders.

Het mentaal welzijn van doctorandi kreeg al behoorlijk wat aandacht in de media. Dit ondanks het taboe dat errond heerst en soms bewust in stand wordt gehouden binnen sommige universitaire beleidskringen. Daarbij beroepen ze zich op een ‘if you can’t stand the heat, get out of the kitchen’- mentaliteit. Deze gaat echter voorbij aan een aantal zaken. Vanuit het standpunt van de overheid is het niet te verdedigen dat universiteiten als het ware gewoon belastinggeld en doctorandi naar een vogelpikbord blijven gooien in de hoop dat er wel een paar zullen blijven plakken. Bovendien is het uitermate naïef om te geloven dat het al dan niet uitvallen of lijden onder mentale problemen louter te wijten is aan het individu in kwestie. De context speelt een belangrijke rol, en niet iedereen heeft het geluk in de voor hem juiste context terecht te komen.

De problemen die er zijn hebben ook te maken met een simpele mathematische wetmatigheid. De groei van doctoraten heeft immers nooit tred gehouden met de begeleidende groep. Professoren moeten, naast hun al gevulde takenpakket, ook een steeds grotere groep doctorandi begeleiden. Al dertig jaar vragen universiteiten om meer ZAP-leden, maar waar de overheid mee over de brug kwam was nooit meer dan een druppel op de hete plaat.

Momenteel heerst er een piramide-model aan onze universiteiten. Deze zou formeel gezien geen hiërarchie zijn, maar is dat in de praktijk wel. De hiërarchie wordt geacht gelegitimeerd te worden door een verschil in onderzoeksexpertise.  Maar een goed onderzoeker is niet noodzakelijk een goede onderzoeksgroepleider. Al verwacht men dit de facto wel. Bovendien hebben de meest ervaren onderzoekers vaak ook minder tijd voor het onderzoek zelve.

Universiteiten moeten inzetten op een duurzaam HR-beleid dat de verschillende talenten van personen erkent, waardeert en laat groeien. Deze moet gelden voor doctorandi, post-docs en professoren. De overheid dient het kader te creëren waarin dit mogelijk wordt. Het lineair loopbaanmodel waar trechtergewijs meer en meer individuen afvallen dient plaats te maken voor een gedifferentieerder systeem met een stabiel middenkader. Hierbij zullen ook heilige huisjes gesloopt moeten worden, want nog steeds houden heel wat professoren vast aan het ideaal van de academicus die onderzoek, onderwijs en dienstverlening in één figuur verenigt. In de praktijk blijkt dit echter moeilijker te liggen.

Niet iedereen kan, en moet, in alles even goed zijn. Het zal wellicht nog even duren vooraleer we de ideale superacademicus in een proefbuisje kunnen kweken. Tot dan moeten we het hiermee doen.

Universiteiten, werk beter samen voor een afgestemd interuniversitair kader voor doctoral school courses

De Vlaamse overheid pleit al vijfentwintig jaar voor meer samenwerking tussen de universiteiten voor het inrichten van de doctoraatsopleidingen. De laatste tien jaar zijn al heel wat belangrijke stappen gezet. Toch is hier nog verbetering mogelijk. Momenteel hanteren universiteiten verschillende evaluatie- en terugbetalingssystemen. Dit leidt tot een nodeloze administratieve vermenigvuldiging bij het organiseren van een interuniversitaire Doctoral School Course. Een uniform kader voor interuniversitaire Doctoral School courses zorgt voor minder werk, en verhoogt de kennisuitwisseling en contacten tussen doctorandi van verschillende universiteiten.

Universiteiten en professoren, beoordeel meer dan alleen onderzoeksoutput van doctorandi

De inhoud en betekenis van de doctoraatsinput verschoof in het verleden meer en meer van een dik boek naar een bundeling van artikels. Een portfolio-aanpak zou echter beter zijn. In een dergelijk doctoraatsportfolio zouden ook andere elementen ter beoordeling kunnen ingebracht worden dan louter onderzoeksoutput, en dan nog eens onderzoeksoutput binnen een strak academisch keurslijf.

Zo zou ook wetenschapscommunicatie, breed opgevat, moeten kunnen ingebracht worden, maar ook concrete voorbeelden van andere vaardigheden die aangeleerd en versterk zijn tijdens het doctoraatstraject. Op deze manier erkennen en valoriseren we het werk, de tijd en de moeite die doctorandi steken in andere zaken dan louter het onderzoek. Dit ligt in de lijn van het huidige beleid en de verwachtingen die geuit werden in een parlementaire resolutie[2] en het is te verwachten dat een dergelijke regel- en mentaliteitswijzingen ook positieve gevolgen zal hebben voor de bredere maatschappij. Uiteraard mag dit geen verplichting worden en moet het onderzoekscomponent behouden worden, maar dienen ook andere elementen in de globale evaluatie ingebracht te worden, eventueel ter compensatie van een lagere output in wetenschappelijke artikels.

Internationale doctorandi verdienen meer dan pump ‘n’ dump

Zoals eerder vermeld is de toegenomen doctoraatsoutput de laatste tien jaar voornamelijk te wijten aan de groeiende groep internationale doctorandi. Het is een groep die veel meerwaarde genereert voor de universiteiten, zowel wat betreft het aantal afgeleverde doctoraatsdiploma’s en onderzoeksoutput, maar niet altijd als een volwaardig lid van de Vlaamse academische gemeenschap behandeld wordt. Ze zijn vaker tewerkgesteld op precaire, kortdurende contracten, genieten niet altijd van dezelfde sociale rechten en kunnen minder terugvallen op een sociaal netwerk. Velen van hen zijn ook tewerkgesteld op beurzen van het thuisland, waarvan de koopkracht in Vlaanderen niet te vergelijken is met die van lokale bursalen. Het reeds indrukwekkende obstakelparcours voor het uitbouwen van een academische carrière is voor hen vaak nog lastiger te navigeren, onder meer dankzij de ons-kent-ons mentaliteit en academische inteelt die in bepaalde departementen nog steeds welig tiert. Mensen die naar hier komen om aan een doctoraat te werken verdienen het om beter behandeld te worden dan als goedkope werkkrachten die makkelijk van de hand kunnen gedaan worden wanneer ze hun rechten opeisen of wanneer ze indruk wekken niets meer te kunnen opleveren.

Overheden en universiteiten kunnen werk maken van extra sociale en financiële ondersteuning voor deze doelgroep. Deelname aan officiële universitaire beleidsorganen moet ook mogelijk worden in andere talen dan het Nederlands, zodat ook deze groep makkelijker met eigen stem kan spreken.

Ter conclusie

De universiteiten en overheid hebben de voorbije decennia flink aan de weg getimmerd en een positieve weg ingeslagen. Meer mensen dan ooit tevoren krijgen de kans om zich gedurende een aantal jaren zich te verdiepen in een onderwerp en onderzoeksvaardigheden en ervaring op te doen. Ook komt er enige aandacht voor hun positie binnen de universiteit en de bredere maatschappij, en hoe dezen op elkaar kunnen afgestemd worden.

Het gevaar dat nu echter dreigt is dat men op de lauweren rust, er van uit gaand dat de grote problemen opgelost zijn doordat een aantal nieuwe structuren opgezet zijn en grote declaraties afgelegd zijn. Toch is er nog werk nodig om de ingeslagen weg te verankeren en te doen doorsijpelen tot op de werkvloer. Universitair beleid in het algemeen, en doctoraatsbeleid in het bijzonder is slechts af en toe een kwestie van geconcentreerde politieke aandacht en mobilisatie geweest. Nu de aandacht weer wat aan het wegebben is het aan ons om verder te hameren op de nog bestaande pijnpunten.

[1] https://www.vlaamsindicatorenboek.be/3.2.1/startende-jonge-onderzoekers

[2] http://docs.vlaamsparlement.be/pfile?id=1191378

 

Leave a Reply

Fill in your details below or click an icon to log in:

WordPress.com Logo

You are commenting using your WordPress.com account. Log Out /  Change )

Facebook photo

You are commenting using your Facebook account. Log Out /  Change )

Connecting to %s